De eerste inkten werden ontwikkeld rond 500 voor Christus of eerder en waren gebaseerd op roetdeeltjes die in suspensie werden gehouden door gom of hars. Deze roetdeeltjes, ook wel bekend als lampenzwart, werden onder andere verkregen door de onvolledige verbranding van dierlijke sappen of plantaardige oliën, zoals sesamolie en Chinese houtolie. Ook gedolven olie, zoals creosoot, werd soms gebruikt. Deze inkten werden aangeduid met het Griekse woord encaustum, wat "inkrabben" of "ingekookt" betekent, waaruit het Franse woord encre (inkt) is ontstaan. Het Nederlandse woord inkt is afgeleid van het Latijnse tinctum, wat "geverfd" betekent. Naast deze inkt bestond ook bister inkt, gemaakt van teerhoudend roet van verbrand harshoudend hout, en sepia-inkt, vervaardigd uit inkt van de sepia (een soort inktvis). Tot ongeveer 300 na Christus waren dit de enige zwarte inkten die in gebruik waren.
Indiase Inkt in China
In China werd een specifieke soort inkt ontwikkeld die we nu kennen als Indiase inkt. Deze inkt werd vervaardigd door beenderlijm te mengen met zwart pigment, dat afkomstig was van roet, ook wel zwartsel genoemd. Het mengsel werd in kommen gegoten en liet men uitharden. Bij gebruik werd het blok met een vochtige kwast ingewreven, zodat de inkt vloeibaar werd en direct gebruikt kon worden voor schrijven of schilderen.
Atramentum: De Romeinse Inkt
Rond 400 na Christus ontstond in Europa, en vooral onder de Romeinen, een nieuwe soort inkt genaamd Atramentum. Deze inkt was eenvoudig te maken en werd veelvuldig gebruikt. Ze werd vervaardigd uit ijzerzouten, die verkregen werden door ijzer te behandelen met zwavelzuur. Dit ijzer werd vervolgens vermengd met olie uit galnoten en een verdikkingsmiddel, wat resulteerde in een diepzwarte kleur. Atramentum was niet alleen eenvoudig te produceren, maar ook erg veelzijdig, waardoor er veel varianten ontstonden. Deze inktsoort bleef populair tot in de 19e eeuw.
IJzergallusinkt in de Middeleeuwen
In de 11e eeuw werd een nieuwe inktsoort ontwikkeld: ijzergallusinkt, ook wel ferrotannine-inkt genoemd. Geschriften uit kloosters bevatten de eerste recepten voor deze inkt, die ontstond door een chemische reactie tussen het looizuur in galappels en een metaalzout, meestal ijzer(II)sulfaat of koper(II)sulfaat. Deze inkt kreeg pas bij blootstelling aan lucht zijn karakteristieke kleur. Om de inkt meteen zichtbaar te maken, werden soms kleurstoffen zoals blauwhout, indigo en sepia toegevoegd. De inkt bevatte ook zuren, die ontstonden tijdens de reactie of later werden toegevoegd om bezinking van de inktdeeltjes te voorkomen. Deze zuren veroorzaakten echter op termijn inktvraat, waardoor de ondergrond langzaam werd aangetast.
Synthetische Inkten in de 19e Eeuw
In de tweede helft van de 19e eeuw werd de inktproductie opnieuw revolutionair veranderd door de komst van synthetische kleurstoffen. Anilinekleurstoffen en synthetische alizarine maakten het mogelijk om een breed palet aan inktkleuren te produceren. Kleurstoffen zoals anilineblauw, methyleenblauw, eosine, nigosine en methylviolet werden populair en markeerden het begin van moderne inktsoorten die tot op de dag van vandaag gebruikt worden.
Samenvatting van het maken van IJzergallusinkt:
IJzergallusinkt wordt gemaakt met galappels en ijzer(II)sulfaat, die samen voor de kenmerkende zwarte kleur zorgen. De inkt is van nature zuur, waardoor het schimmelvorming voorkomt zonder conserveermiddel.
Ingrediënten:
Stappen:
Het proces van inktvraat is onomkeerbaar. Hoewel goede bewaaromstandigheden het verval niet kunnen stoppen, kunnen ze het proces wel vertragen.